Het onderzoek betrof zeven monsters, die door de slechte staat waarin ze verkeerden, geen van allen direkt meetbaar waren. Na een moeizame voorbewerking, om het jaarringenpatroon zichtbaar te maken, lieten de monsters hun jaarringenpatroon meten, waarbij bij één monster (DB004B) bleek, dat liet absoluut onvoldoende jaarringentrajekt bevatte om te kunnen bijdragen, aan het onderzoek. Bij slechts één monster (DB004A) was voldoende jaarringentrajekt aanwezig, om tot een zelfstandige datering te hebben kunnen leiden. Om de samenhang tussen de monsters onderling vast te kunnen stellen en eventueel door middeling de dateerbaarheid van de monsters te verhogen is vervolgens gekeken naar de synchroniteit tussen de monsters onderling. Hiervoor zijn alle monsterkurven visueel met elkaar vergeleken, maar kon helaas geen synchroniteit worden vastgesteld. Het statistische dateringsonderzoek heeft zich dan ook vooral gericht op het monster DB004A, maar ook dit leverde geen significante overeenkomstpercentages voor een bepaald jaartal op. Tenslotte zijn alle jaartallen, die door de hoogte van hun overeenkomstpercentage of veelvuldigheid van voorkomen opvielen in het statistisch dateringsprogramma, met behulp van de monsterkurven en standaardkurven visueel vergeleken. Ook dit leverde geen overtuigende resultaten op. |
1995 |
Roald RozendaalVerslag dendrochronologisch onderzoek monstersIBID-rapport DB004 | 8 november 1995 |